Jan Egbertus van Gorkum

 

 

 

 

 

 

 

Jan Egbertus van Gorkum wordt geboren te Arnhem 28 november 1780 en gedoopt aldaar in de NH Kerk 3 december 1780. Hij overlijdt te Vuren 9 februari 1862 Jan trouwt 5 mei 1805 voor de schepenbank van Bergen op Zoom jonkvrouwe Jacoba Lydia Maria de Bère, geboren te Bergen op Zoom 5 september 1787 en gedoopt aldaar 6 september 1787. Zij overlijdt te Woud-Zoomvliet 18 augustus 1849. Jacoba is een dochter van Ciprianus de Bère, kapitein, en Catharina Johanna Elisabeth van Hoek. Uit dit huwelijk komen16 kinderen voort, waaronder Ciprianus Gerhardus Arend van Gorkum, in 1832 bij het korps rijdende artillerie bevorderd tot 1ste luitenant, daarna Majoor der Artillerie.

 

Cip wordt geboren te Amsterdam 21 september 1807 en gedoopt in de NH Nieuwe Kerk Amsterdam 4 oktober 1807. Hij overlijdt te Amersfoort 22 januari 1879. Cip trouwt te Amersfoort 24 juni 1841 Sara Elisabeth Sanderus , Evangelisch Luthers, geboren te Amsterdam 28 juli 1812 en overleden te Amersfoort 9 oktober 1883. Sara is een dochter van Pieter Sanderus, rentenier, en Anna Elisabeth Menkema.

 

Uit dit huwelijk wordt geboren Pauline Maria van Gorkum, onderwijzeres, geboren te Utrecht 8 maart 1857 en overleden te Alkmaar 28 mei 1942. Pauline trouwt te Amsterdam 8 mei 1890 Willem Frederik Andriessen, hoofdredacteur van De Telegraaf (1899-1903) en daarna van De Alkmaarsche Courant, geb. te Den Ilp 25 september 1865.

 

 

 

 

Het veelzijdige leven van J.E. van Gorkum

 

In de zeventiende eeuw leeft in het Gelderse vestingstadje Buren Meerten van Gorkum. Hij is schipper. Hij wordt na zijn dood begraven in de NH Kerk te Buren vlakbij de groeve van Maria van Buren, een dochter van Willem van Oranje . Hij trouwt Aelbertgen Aelberts Backers. Na haar overlijden wordt zij begraven in hetzelfde graf als haar man. Uit dit echtpaar komt het patriciersgeslacht Van Gorkum voort met nogal wat vooraanstaande militairen. Het vestigt zich rond het midden van de achttiende eeuw in Arnhem.

 

Tegen het einde van de achttiende eeuw heeft Arnhem ongeveer 9000 inwoners. Het is een welvarend stadje sinds de regentenfamilies uit Holland het fraaie landschap rond Arnhem hebben ontdekt. Ze kopen grote grondstukken en bouwen er prachtige buitenverblijven. Later zal Arnhem daarom Het Haagje van het Oosten genoemd worden.

 

Rond 1787 is het onrustig in de stad. De patriotten roeren zich. In die tijd leeft de meester huis- en rijtuigschilder Gerard van Gorkum. Hij trouwt op een koude februaridag in 1769 met een dochter van Derk de Greeff en zijn vrouw Geerte Heydelaer. Hunzoon Jan Egbertus van Gorkum wordt een beroemd militair cartograaf. Hij wordt in Arnhem geboren in 1780 . Hij groeit op te midden van het wierige Arnhemse ambachtsmilieu. Het is de middenklasse, die in de achttiende eeuw profiteert van de groeistuipen van deze Gelderse hoofdstad. Arnhem, ooit de woonplek of heim van ene Aerne aan de oever van de Rijn.

 

Het gezin Van Gorkum bewoont een huis aan de Oeverstraat . Het is een plek in Arnhem waar mensen leven die voortmaken met ontwikkeling en voorspoed. Het blijkt ook uit de zakelijke transacties van Gerard van Gorkum. Hij leent geld, waarschijnlijk om zijn onderneming zakelijk verder te laten gedijen. Later leent hij ook geld uit. Hij moet een verstandig mens zijn geweest, want de familie van moeders kant schakelt hem in om erfeniskwesties af te doen. Gerard bezit panden op de hoek van de Rijnstraat en de Kerkweg en aan de Rijnkade bij de Oude Kraan.

Als Neeltje op 22 januari 1825 thuis aan de Oeverstraat overlijdt, gaat het Gerard ondanks de trieste gebeurtenis voor de wind. De kinderen zijn eerzame burgers geworden, waarvan twee zelfs met een bijzondere status. Dat blijkt uit de Memorie van Aangifte die de vier kinderen op 22 juni van dat jaar opmaken in het Registratiekantoor te Arnhem. De belastingambtenaar noteert: “1e Adriana van Gorkum, weduwe van den Heer Christiaan Lodewijk Wilhelm Schumann, zonder beroep, wonende de Arnhem, 2e de Weledelgestrenge Heer François van Gorkum, kolonel van de Artillerie en directeur van het Stapelmagazijn te Delft, 3e den Heer Derk Gijsbert van Gorkum, mr. Schilder te Arnhem, 4e de weledelgestrenge Heer Jan Egbertus van Gorkum, Lieutenant Kolonel in Dienst van Zijne Majesteit den Koning, thans in garnizoen te Gent, dewelken domicilie verkiezen ten huize van derde aangever.

 

Als Gerard van Gorkum zelf op 16 juli 1827 aan de Oeverstraat komt te overlijden, maken de kinderen op 14 november 1827 opnieuw een Memorie van Aangifte op . Adriana wordt dan ‘rentenierse’ genoemd, die in Delft woont. François is ‘Generaal Majoor der Artillerie en Directeur van ’s Rijks Constructie en Stapelmagazijn te Delft’. Derk Gijsbertus heet koopman te zijn en Jan Egbertus Kolonel bij de Generale Staf en Directeur van de Verkenningsbrigade van het Gentse Garnizoen.

 

De stap naar de aristocratie in stad en land was voor Gerard nog te ver, ook al hadden zijn voorvaderen in het Betuwse Buren bestuurlijk een vinger in de pap. Zijn zonen François en Jan Egbertus slagen er wel in de stap naar de weledelgestrengheid te zetten. François van Gorkum vervult een belangrijke functie bij ’s Rijks Artillerie, Stapel- en Constructiemagazijnen te Delft. Daar wordt oorlogstuig gemaakt . Tot aan het begin van de 19de eeuw kent Delft een affuitmakerij, waar ook gewone handwapens worden vervaardigd. Lange tijd is de werkplaats niet zo betekenisvol als de grof geschutgieterij in Den Haag of de Geweerfabriek in Culemborg. Als de Franse overheersing voorbij is en de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden worden verenigd als buffer tegen Frankrijk, wil de regering een sterk en goed uitgerust leger. De vestingen, forten en het veldleger moeten nodig worden voorzien van modernere wapens en geschut. Onder leiding van de nieuwe Grootmeester der Artillerie Prins Frederik, tweede zoon van Koning Willem I, komt een verbeterslag op gang, in het bijzonder bij de artillerie. Hij reorganiseert de productieplaatsen van wapens, ook in Delft. Verder verandert hij de organisatie. Vanaf 1815 zwaaien militairen de scepter over de werkplaatsen in Delft, Antwerpen en Luik. In de werkplaats te Delft fabriceert men naast geweren, marinekanons en stukken veldgeschut, ook affuiten en allerhande militaire vervoersmiddelen. In de periode 1815-1830 ontwikkelt de Delftse werkplaats zich onder leiding van François van Gorkum in een rap tempo.

 

De Belgische opstand in 1830 maakt een einde aan de Luikse productie voor het Nederlandse leger. De productielast komt volledig in Delft te liggen. Een belangrijke persoon in deze periode is de Nederlandse Kolonel der Artillerie Ulrich Huguenin. Bij de vereniging van België met Nederland, organiseert hij de Stapel- en Constructiemagazijnen in Antwerpen. Hij blijft dat doen tot in 1816. Daarna belast men hem met de directie van 's Rijks geschutgieterij te Luik. Deze moderniseert hij op en top. In 1830 wordt François van Gorkum ziek. Hij sterft veel te vroeg. François van Gorkum laat geen nageslacht achter. Hij trouwt weliswaar Anna Maria Pompe van Meerdervoort, maar hun enig kind Gerhard Francois Antonie van Gorkum overlijdt in Arnhem op 22 september 1811. Het kind wordt slechts 2 maanden oud.

 

Al vroeg wordt duidelijk, dat Gerards zoon Jan Egbertus op velerlei terreinen een uitblinker is. Het is een intelligente knaap, die er ook nog eens goed uitziet. Een portret van hem, gemaakt in 1814, maakt dat duidelijk. Jan Egbertus van Gorkum gaat op 18-jarige leeftijd naar de Artillerie- en Genieschool in Zutphen. Hij wordt in 1800 benoemd tot Elève der Genie. Na twee jaar op de school lessen te hebben gevolgd, bereikt hij op 10 augustus 1802 de klasse van extraordinaris-ingenieur. Hij verkeert in Bergen op Zoom. Daar valt zijn oog op de knappe kapiteinsdochter Jacoba de Bère. Niet lang daarna gaat het stel in ondertrouw. Het is 20 april 1805. Daarmee verschaft Jan Egbertus zich een entree in de hoogste kringen. Wel is het zaak zijn getalenteerdheid te tonen. Dat lukt de ambitieuze Jan uitstekend. Op 21 december 1807 komt hij als geografisch ingenieur en luitenant-adjoint bij de generale staf. Op 8 augustus 1808 bereikt hij de rang van eerste luitenant geografisch ingenieur.

 

Na de inlijving van het koninkrijk Holland treedt Jan Egbertus in Franse dienst. Op 1 juni 1811 wordt hij tot kapitein bij de sappeurs bevorderd.

Op 1 januari 1812 gaat hij als kapitein over naar de genie. Onder generaal Kraijenhoff en later onder de Franse generaal La Maison maakt hij opmetingen voor de grote kaart van Holland en die van de departementen Maasland, Amstelland en Utrecht. Ook helpt hij mee met het ontwerp voor de verdediging van Amsterdam. In 1813 vestigt hij met het ontwerp van de verdediging van Antwerpen zijn naam als cartograaf.

Als hij in 1815 in Parijs moet zijn, looft de Franse generaal La Maison zijn werk. Jan Egbertus van Gorkum heeft dan al uit onvrede de Franse dienst verlaten en zich aangesloten bij het Nederlandse leger. De Fransen vertrouwden de Hollandse officieren niet. Dat zinde Jan Egbertus niet en dus vertrok hij op 21 januari 1814 samen met luitenant-kolonel der genie Van Ingen. Samen stapten ze in Antwerpen over naar de geallieerden.

 

In 1815 neemt Jan Egbertus van Gorkum deel aan de Slag bij Quatre-Bras en Waterloo. Tijdens de Slag bij Waterloo op 18 juni 1815 wordt Napoleon Bonaparte definitief verslagen door een combinatie van Britse, Nederlandse, Hannoveraanse en Pruisische legers onder leiding van de hertog van Wellington en veldmaarschalk Blücher. Daarna begint pas werkelijk de glorietijd van Jan Egbertus.

 

 

 

 

 

Hij meet zich een familiewapen aan, waarin met een doodshoofd verwezen wordt naar zijn militaire achtergrond. In heraldische kringen wordt het wapen als volgt omschreven: een in goud een blauwe rood gezoomde penning, beladen met een doodshoofd boven twee schuin gekruiste doodsbeenderen, alles zilver. Het geheel omgeven met een kringvormige rode slang. Helmteken: een zilveren vlucht met doodshoofd. Dekkleden: zwart, gevoerd van zilver (zie hierna lakstempel van zegel ). Het nageslacht van zijn oom Johannes van Gorkum zal later ook gebruik maken van het wapen. Bij de Friese scherprechtersfamilie en het latere boekdrukkersgeslacht Van Gorcum (geen familie, oorspronkelijk Gercken) is sprake van usurpatie van het wapen.

 

Jan sticht met zijn mooie Jacoba een kinderrijk gezin. Zijn positie verschaft de kinderen een entree in de hoogste kringen. Het lijkt erop, dat daarvoor soms wel iets vergeten of een beetje verdraaid moet worden. Als zijn broer Francois op 29 juni 1830 in Delft overlijdt, heet deze in de overlijdensacte “Generaal Majoor, Ridder der Militaire Willemsorde derde Klasse, directeur van de Rijks Artillerie Stapel en Constructie Magazijnen te Delft, zoon van den Heer Gerhard van Gorkum, in leven Raad der gemeente Arnhem, en van Vrouwe Nelida de Greve, beiden te Arnhem overleden”. Gemeensman Gerard van Gorkum behoorde niet tot de magistraat van Arnhem. De term Raad was voorbehouden aan de magistratuur in Arnhem.

 

De cartograaf

Van 1815 tot 1841 is Jan Egbertus directeur van de Dienst der Militaire verkenningen, de tweede tak van het Topografisch Bureau, dat na de Franse tijd in 1814 wordt heropgericht. In het vredestraktaat tussen Nederland en Frankrijk bepalen de overwinnaars, dat de grensscheiding tussen Frankrijk en Nederland op kaart moet worden vastgelegd. Bij Koninklijk Besluit van 19 april 1816 krijgt generaal-majoor Jean Victor baron de Constant Rebecque de leiding. In het besluit heet hij de Nederlandse commissaris voor de grensregeling met Frankrijk. Men schuift hem diverse deskundigen toe voor hulp. Zijn Franse evenknie is de luitenant-generaal Casimir Charles de Poitevin, Baron de Maureillan (1772-1829) . Als werkplek wordt de stad Mons aangewezen. Het traktaat van de grensregeling van 28 maart 1820 noemt in artikel 71 de officieren, die met de uitvoering van de grensregeling zijn belast. Onder andere is dat kolonel Frederich Ludwig Behr. Omdat deze een andere functie gaat vervullen, wijst de koning de in 1817 tot luitenant-kolonel bevorderde Jan Egbertus van Gorkum aan als zijn vervanger .

Tussen 1815 tot 1830 cartografeert het leger vooral de gebieden die grenzen aan Frankrijk omdat daarvan de grootste dreiging uitgaat. Jan Egbert van Gorkum krijgt 40.000 gulden tot zijn beschikking om de regio's in kaart te brengen. Hij voert de zogenaamde schrapjesschaal in, een manier om via arcering reliëf aan te brengen met hele fraaie visuele resultaten. In deze periode gebruikten de cartografen vooral driehoeksmeetkunde om de positie van herkenningspunten - zoals kerken of zelf opgerichte stellingen - ten opzichte van elkaar te bepalen. De Van Gorkum-methode maakt veel indruk en krijgt veel navolging.

 

In 1820 wordt Jan Egbertus van Gorkum bevorderd tot kolonel en in 1834 tot generaal-majoor bij de Generale Staf van de Prins van Oranje.

Mede dankzij Jan Egbertus van Gorkum ontstaat een getekende militaire topografische kaart van het Koninkrijk der Nederlanden inclusief België en het Groothertogdom Luxemburg. Zijn werk staat aan de wieg van uiteindelijk een nationale topografische kaart, die tussen 1850 en 1864 wordt vervaardigd. Onder zijn leiding verwerft de Dienst der Militaire verkenningen prestige. De dienst, eerst in Kortrijk en daarna in Gent gevestigd, wordt in die tijd beschouwd als de oefenschool bij uitstek voor bijna alle Europese landen. Franse, Engelse, Oostenrijkse, Pruisische, Zwitserse en Italiaanse officieren komen naar de topografische dienst om te leren hoe terreinen in kaart moeten worden gebracht.

Jan Egbertus van Gorkum propageert vanaf 1825 als directeur van de Militaire Verkenningen met succes het gebruik van steengravures en steendruk voor zijn militaire kaarten.

 

Voor de steendruk gebruikte men de Solnhofer kalksteen. Deze werd vooraf geslepen en gepolijst. In de gepolijste steen werd het kaartbeeld gegraveerd. Vervolgens werd de steen ingesmeerd met olie die zich in het gegraveerde beeld hechtte. De overtollige olie werd weggewassen. Daarna werd de steen met water bevochtigd en vervolgens werd (vette) drukinkt over het oppervlak gewreven. De inkt hechtte zich niet aan het vocht, maar wel aan het gegraveerde beeld. Via een drukpers werd het kaartbeeld op het papier overgebracht.

De steendruktechniek werd in 1798 uitgevonden door Alois Senefelder (1771-1834). Van Gorkum ziet het belang van deze techniek. Hij schaft een steendrukpers aan. In 1827 wordt de steendrukkerij Paulmiers te Brussel aangekocht. Deze drukkerij gaat met personeel en al naar Gent, de toenmalige vestigingsplaats van de Militaire Verkenningen. In 1828 krijgt J.M.J. Kierdorf de aanstelling als eerste steendrukker. Hij blijkt een deskundige en inventieve man te zijn. De rivierkaart 1:10000, vervaardigd in opdracht van Rijkswaterstaat, en de stafkaart 1:50000 worden de eerste grote opdrachten voor de steendrukkerij.

 

De steendrukkerij van de Militaire Verkenningen wordt in 1848 een zelfstandig onderdeel van het Ministerie van Oorlog met de naam Topographisch Bureau. Vanaf 1878 gaat dit bedrijf Topographische Inrichting heten. De steendruk wordt vanaf 1932 vervangen door offsetdruk.

Als de Belgische onlusten uitbreken en koning en regering besluiten een leger op de been te brengen, vraagt Jan Egbertus verscheidene malen om ook ten strijde te mogen trekken tegen de Belgen. Generaal de Constant Rebecque, chef van de staf van het leger te velde, gaat niet in op zijn aanbod. Hij vindt dat de vanwege de ‘vele hoogst nuttige werkzaamheden van den kolonel diens tegenwoordigheid aan het topographisch bureau van een onberekenbaar nut’ zijn. Hij heeft hem daar dus nodig en niet op het slagveld.

Na de omwenteling brengt men de dienst over naar Leiden. De eerste opdracht voor Jan Egbertus luidt het vervaardigen van de kaart van de grensscheiding tussen Nederland en België. Tot zijn grote teleurstelling stuurt de regering Jan Egbertus in 1839 op pensioen. Hij is pas 60 jaar. Jan trekt zich teleurgesteld terug op Zoomvliet, zijn buitengoed bij Bergen op Zoom. Kolonel Ch. Nepveu (zie foto ) volgt hem op als chef van de Generale Staf. Nepveu is een vertrouweling van het Koningshuis. Van augustus 1839 tot oktober 1840 voert hij de directie over de staf. Daarna wordt hij adjudant van Koning Willem II. In 1848 is hij in het tijdelijke kabinet Schimmelpenninck minister van Oorlog. Hij kiest als enige de zijde van Schimmelpenninck bij de discussies over de Grondwetsherziening en treedt samen met de premier af. Als lid van de Dubbele Kamer is hij als conservatief een felle tegenstander van de liberale Grondwetsherziening.

 

De weg- en waterbouwer

In 1818, als de dienst te Kortrijk is gevestigd, houdt Jan Egbertus zich ook bezig met weg- en waterbouwkundige zaken. Hij toont het economische belang en de technische mogelijkheid aan om een kanaal te graven tussen de Leije en de Schelde. Zijn ontwerp wordt met instemming begroet, maar het duurt tot in 1857 voordat het kanaal daadwerkelijk wordt gegraven. In 2011 vierden de Belgen de 150ste verjaardag van het Kanaal Bossuit-Kortrijk, zoals het nu genoemd wordt.

 

Voordat de eerste boot over het kanaal voer, bleek er veel werk aan de winkel te zijn voor bijna 1200 arbeiders. In 1857 richtten enkele Parijse grondbezitters een maatschappij op om het kanaal te graven en voor 90 jaar te beheren. Men wilde grondstoffen uit Ecaussines, Soignies en Doornik vervoeren over het water zonder een omweg van 138 kilometer naar Gent te hoeven maken. Op 3 oktober 1857 kreeg de aannemer de opdracht om de 15,4 kilometer te graven en 11 wachtsluizen te bouwen. Er moesten ook 18 bruggen, een pompstation en 15 woonhuizen voor sluiswachters komen. Het moeilijkste was misschien wel een 611 meter lange tunnel in Moen. In het begin werkten er daarom ook een honderdtal mijnwerkers uit de Borinage. De aanleg van het kanaal duurde drie jaar. Op 1 oktober 1860 werd het kanaal geopend. In de wintertuin van het Kasteel van Bossuit hielden de feestgangers een banket samen met koning Leopold I, die de openingshandelingen verrichtte. Er heerste een uitbundige stemming en er werd flink feest gevierd. “Maar zeker zullen weinige van de feestvierenden den naam herdacht hebben van hem, die het eerst aan de uitvoerbaarheid van dat kanaal had doen denken”, schrijft de chroniqueur van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde in 1863, als hij het leven en werken van Jan Egbertus beschrijft.

Vanwege de aanhoudende vorst kon de eerste boot pas op 7 februari 1861 varen op het kanaal dat de verbinding maakte tussen de Schelde in Bossuit en de Leie in Kortrijk. Het kanaal is 15,4 km lang en tien meter breed met 11 wachtsluizen, 18 sluiswachterwoningen, een souterrain en een pompinstallatie om het water opwaarts te sturen.

Jan Egbertus bedenkt ook het plan om een kanaal te graven van Bergen op Zoom naar Neuss in Duitsland. In 1855 brengt een uitgever in Leiden een brochure uit, waarin Jan Egbertus’ plannen worden ontvouwd. De brochure draagt de titel ‘Gemotiveerd voorstel aan Z.M. den Koning, met het ontwerp van een kanaal ter vereeniging der rivieren de Maas en de Schelde, als middel ter verdediging van Neêrlands grondgebied, ontginning en verbetering van zijne gronden en bevordering van zijn handel en doorvoer, door van Gorkum, oud generaal-majoor van den generalen staf enz.’ Terzijde maakt de uitgever de lezers opmerkzaam op een ander werk van Jan Egbertus, dat hij in 1854 van hem heeft uitgegeven: ‘Staat- en krijgskundige beschouwingen van Nederland en België, bij den aanvang van den oorlog van Rusland en Frankrijk, door een oud dienaar van den Staat.’

 

Jan Egbertus laat in 1859 in Bergen op Zoom de ‘Aanvrage om concessie tot den aanleg van een verbindingskanaal der Schelde met de Maas en den Rijn, door den generaal van Gorkum, met eene kaart van het geprojecteerd kanaal’ uitgaan . Tegen alle verwachtingen in geeft Duitsland hem de concessie. De Nederlandse regering zit echter niet op zijn weg- en waterbouwkundig plan te wachten. Het heet, dat het plan voor Nederland in het algemeen, maar voor de provincies Noord-Brabant en Limburg in het bijzonder nog niet echt tot nut is. Als dat wel het geval is, dan wil men wel tot uitvoering overgaan. ‘Mogt eenmaal dat uur aanbreken, dan vertrouwen wij, dat men eere zal geven wien eere toekomt, en bij de plegtige opening van het verbindingskanaal den bejaarden krijgsman zal herdenken, die het eerst het denkbeeld opvatte zoodanig kanaal te doen graven, en daardoor den weg aanwees om Neêrlands rijkdom te vermeerderen’, schrijft dezelfde chroniqueur van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Het kanaal zal er nooit komen. 

 

De projectontwikkelaar

Jan Egbertus van Gorkum is geen man om stil te zitten. Het is het jaar 1840. Hij ziet mogelijkheden in het gebied Zoomvliet, dat hij van zijn schoonvader gekocht heeft. Het gebied is moerassig of bestaat uit woest heidegebied met hier en daar boerderijtjes. Nu zou men hem projectontwikkelaar noemen. Hij vergroot het gebied met het aankopen van heidegronden Hij laat de heide ontginnen en ontwikkelt landbouw en nijverheid. Er verrijzen teer- en terpentijnfabrieken, steen- en pannenbakkerijen. Ook legt hij op de veenachtige gedeelten turfveenderijen aan. Zo ontstaat langzamerhand een zekere welvaart onder de bevolking.

 

Voor zichzelf bouwt Jan Egbertus een nieuw landgoed en noemt het Zoomvliet. Achter het inmiddels verdwenen huis legt hij een grote vijver aan. Tegenwoordig ligt deze achter boerderij Heijnoort. Het huis omringt hij met een gracht. Het water voor de gracht komt uit Waterloop Den Zoom. Zo werkt hij ook aan de waterhuishouding. Dat heeft zijn speciale belangstelling Hij maakt hij op 80-jarige leeftijd een plan om de Schelde, de Maas en de Rijn met elkaar te verbinden. In een uitvoerig adres tot Koning Willem III in 1861 vraagt hij aandacht voor zijn kanaalplan. Het leidt tot niets.

Bij het in cultuur brengen van de gronden van Zoomvliet horen grotere boerderijen. Dus vergroot hij De Rammelaars of Rammelaers. De Lind wordt De Grote Lind en ook boerderij Heijnoord breidt hij uit. Bij die laatste uitbreiding legt M.A.J.E. van Gorkum op 22 september 1864 de eerste steen (zie foto . Maria A.J.E. is een kleindochter van Jan Egbertus. Jan Egbertus’ tweede zoon Jacobus Warnerus Constantinus is op 3 maart 1844 voor de eerste maal vader geworden van dochter Maria Agnes Jeanne Egberta.

 

Het overlijden

Op 9 februari 1862 overlijdt Jan Egbertus op het Huis te Vuren. Daar logeert hij bij zijn dochter Constantina Adriana en zijn schoonzoon mr. Jan Viruly van Vuren en Dalem. Zijn dood wordt alom betreurd. De familie ontvangt vele condoleances, onder meer van prins Frederik der Nederlanden, Koning Willem II en Koningin Anna Paulowna, de Prins van Oranje, de koning van Pruissen en de Minister van Oorlog. Jan Egbert van Gorkum wordt in Vuren op het protestants kerkhof begraven.

 

Op zijn grafsteen prijkt onder het familiewapen de spreuk: "Vivit post funera virtus" . Het is een variant op de Latijnse spreuk Manet post funera virtus en zegt: "De moed blijft voortleven na de begrafenis". De wapenfiguur, een doodshoofd, wordt omringd door een ouroboros ofwel een slang die in zijn eigen staart bijt. Het symboliseert de cyclische aard van de natuur, het eeuwige terugkeren en de eenheid van alles.

In de Nederlandsche Spectator van 20 september 1682, nr. 58 verschijnt een advertentie, waarin wordt aangegeven, dat Martinus Nijhoff in Den Haag op 6 oktober boeken en plaatwerken van de Generaal-Majoor zal verkopen. Het wordt genoemd “eene uitmuntende verzameling Bokken en Plaatwerken. Kaarten, Platen, Portretten enz., mecreudcels nagelaten door wijlen den Generaal-Majoor J. E. van Gorkum, Ridder der Militaire Willemsorde, enz.

 

Deze verzameling munt uit door fraaije galerij- en prachtwerken zooals: Musée Francais; le Mogen uge et la Renaissance; Houbraken, Heads; enz., pittoresque reizen: Gaimad, Voyage en Scandinavië; Maximilien de Wied, Voyage en Amérique, Laborde, Voyage en Espagne, enz. enz.”

Ook worden allerlei werken over krijgskunde, rechtsgeleerdheid, historie, genealogie en heraldiek te koop aangeboden. Het is niet zonder reden, dat de familie de kostbare verzameling verkoopt. Jan Egbertus leefde de laatste jaren van zijn leven op een te grote voet, waardoor hij flink wat schulden maakte.

Vóór en tegen de Fransen

Jan Egbertus van Gorkum maakt tijdens de Franse bezetting van Nederland een ommezwaai. Als militair in Franse dienst maakt hij de overstap naar het Nederlandse kamp van de latere Koning Willem I. Waarom schurkte Jan Egbertus lange tijd aan de brede Franse borst?

De reden ligt waarschijnlijk bij zijn oom Jan van Gorkum, graanhandelaar in Amsterdam en broer van Gerardus van Gorkum. Jan is een verlichte geest. In Frankrijk begint in juni 1787 de Revolutie. Het ‘gepeupel’ bestormt op 14 juli de vermaledijde staatsgevangenis Bastille in Parijs. De Franse Revolutie zorgt voor een politieke omwenteling. De republiek vervangt de Franse monarchie. Constitutionele en ideologische veranderingen gaan gepaard met oorlog en ellende. De macht van de adel en de geestelijkheid worden flink ingeperkt ten gunste van de geletterde burgerij.

 

Hieraan gaat in Nederland een ontwakend patriottisme vooraf. De patriotten willen vanaf 1781 het absolutisme van de stadhouder een halt toeroepen. Zij verkiezen democratisering in de Nederlanden. De patriotten, afkomstig uit vooral christelijke en seculiere verlichte kringen, vinden de ideeën van Jean Jacques Rousseau over de volkssoevereiniteit top. Zij kiezen voor individuele vrijheid, vrijheid van meningsuiting, verzet tegen aristocratie en erfelijke ambten en privileges. Ook gaan ze voor gelijkheid van protestanten, joden, dissenters en katholieken. Na de Amerikaanse revolutie vormen de patriotten de voornaamste Europese politieke beweging die de idealen van de Verlichting willen realiseren. Hun programma bevat drie acties: herstel van de macht van de Republiek, herstel van medezeggenschap uit de tijd van voor de Unie van Utrecht en herstel van de oorspronkelijke functie van de schutterij voor de burgers. Ze zetten alle mogelijke middelen met veel bevlogenheid in. De patriotten raken vooral geïnspireerd door de Amerikaanse onafhankelijkheid in 1776. Ze zijn dus anti-Engels en pro-Frans. Hun voorman is Joan Derk van der Capellen tot den Pol. Jan van Gorkum heet een vurig patriot te zijn. Hij staat voor zijn zaak.

 

Schermutselingen met het bestaande gezag blijven niet uit. Langzamerhand worden het botsingen met als hoogtepunt de aanhouding van prinses Wilhelmina op 28 juni 1887 langs de Vlist. Men brengt haar op naar Goejanverwellesluis. De prinses is woedend en roept haar broer, de koning van Pruisen, te hulp. Op 10 juli eist Frederik Willem genoegdoening van Holland. Dat weigert excuses aan te bieden. De Pruisische bevelhebber, de hertog Karel Willem Ferdinand van Brunswijk, laat zijn 20.000 man tellende leger oprukken naar Nederland. Er komt wel wat verzet, maar als op 13 september het Pruisisch leger via Nijmegen en Westervoort de Republiek binnentrekt, is het snel gebeurd. Het neemt in de Republiek honderden patriotten gevangen. Wraakacties van prinsgezinden van stadhouder Willem V leiden tot vernielingen en plunderingen. Veel patriotten verzamelen zich in Amsterdam.

 

Als die stad zich op 10 oktober moet overgegeven, vluchten de kopstukken naar Parijs en duizenden anderen via Antwerpen en Brussel naar St. Omer in Noord-Frankrijk (Frans-Vlaanderen). Ook Jan van Gorkum slaat op de vlucht. Eén op de tien inwoners van Saint-Omer is in 1788 Nederlander. De Franse koning heeft met de Nederlandse Patriotten te doen en regelt dat bij aankomst bedden voor hen klaar staan. Ook geven de Fransen de Nederlanders zakgeld. De Patriotten vormen een kolonie van politieke ballingen in St. Omer onder bescherming van de Franse regering.

 

Frankrijk bezet de Republiek der Verenigde Nederlanden in januari 1795. Ze schaft het oude Staatse leger af en richt het Bataafse leger op. Jan van Gorkum kan terugkeren naar Amsterdam. Het is dus geen wonder, dat zijn neef Jan Egbertus in Franse krijgsdienst treedt. Van Gorkum is tijdens de Slag bij Waterloo de oudste stafofficier van generaal Jean Victor baron de Constant Rebecque (* Genève 22 september 1773 † Schonfeld Silezië 12 juni 1850). In 1815 was De Constant chef-staf van de Nederlandse troepen onder de Prins van Oranje. De generaal speelt een belangrijke rol bij de Slag bij Quatre Bras en de Slag bij Waterloo. Op 8 juli 1815 wordt hij benoemd tot Commandeur in de Militaire Willemsorde.

 

Ook Jan Egbertus van Gorkum levert een wezenlijke bijdrage aan de overwinning bij Waterloo. Tijdens de slag weet Jan de blijvende toevoer van munitie naar het slagveld te garanderen. De toevoer dreigt te blokkeren, omdat het verkeer op de wegen tussen Brussel en Waterloo volledig is vastgelopen. In de daarop volgende dagen verleent hij als rechterhand van Prins Frederik der Nederlanden, de tweede zoon van koning Willem I, belangrijke diensten aan het vaderland, vooral bij de verovering van Quesnoy en de blokkade van Valenciennes. Jan draagt, zo luidt het militair-romantische familieverhaal, tijdens de Slag bij Waterloo in zijn borstzak het miniatuurportret van zijn vrouw Jacoba Lydia Maria. Het portret redt hem het leven. Als de vijand een kogel op hem afvuurt, ketst deze af op het medaillon!

 

Zie ook: www.fransvangorkum.nl