Sara Weddik

 

Laurens Weddik, afkomstig uit Noorwegen, overl. Amsterdam 21 mei 1758 Amsterdam, tr. Catharina Elisabeth van Corbag, regentes van het weeshuis, geb. 1721, overl. Amsterdam 25 november 1787. Uit dit huwelijk

1.Arnoldus Laurens Weddik, geb. 1750, overl. 23 augustus 1825, tr. 23 februari 1779 Neeltje Menkema, geb. 16 juni 1755, overl. 26 februari 1838

2.Theodorus Johannes Weddik Wendel, geb. 1754, overl. 17 november 1815, tr. 1e 8 maart 1782 Cornelia Focalina Menkema, geb. 1758, overl. mei 1789, tr. 2e 8 december 1791 Maria Lublink (1772-1819), dr. van Johannes Lublink de Jonge. Theodorus Weddik was lid van de firma Weddik en Wendel op de Geldersekade bij het Kamperhoofd (Schreierstoren), commissionairs en handelaars op Noorwegen. Vanaf 1782 tot aan zijn dood toe was hij lid van Felix Meritis, waar hij van 1785-1792 directeur van het departement muziek was en van 1797-1801, commissaris van negotie. Naast zijn lidmaatschap van firma was hij lid vanaf 1778 van de loge La Bien Aimée te Amsterdam, vanaf 1791 lid van ’t Nut en vanaf 1804 lid van Doctrina et Amicitia. Ook van de Maatschappij tot Redding van Drenkelingen was hij van 1792 tot aan zijn dood toe directeur. Uit dit huwelijk Bartholomeus Theodorus Lublink Weddik, geb. Amsterdam 18 september 1801

3. Sara Weddik, geb. 1756, overl. Amsterdam 28 mei 1793, tr. Amsterdam 20 april 1783 Johannes Menkema, geb. 6 februari 1754, overl. 20 mei 1802 (zie portretten hiernaast vervaardigd door Adriaen de Lelie)

4.Bartholomeus Weddik Wende, geb. 1759, tr. Johanna Jacoba Determeyer Weslingh, geb. 1759, overl. 20 mei 1786 (zie schilderij van Adriaen de Lelie uit 1786 “Het kind en de dood". Het stelt Bartholomeus Weddik en zijn gezin voor bij de kist van zijn vrouw)

5.Laurens Weddik, geb. 1760, overl. 17 februari 1792, tr. Johanna Frederika Kolde. Zij hertrouwt als weduwe met de weduwnaar Johannes Menkema

 

 

Bartholomeus Theodorus Lublink Weddik werd eerst voor de handel opgeleid. Daarvoor verbleef hij drie jaar in Noorwegen. Nadat hij zijn ouders verloor, schreef hij zich in 1820 in als student aan het Evangelisch Luthers seminarie, volgde ook de lessen aan het Atheneum en verwierf de bevoegdheid tot het leraarsambt in 1826. Kort daarop werd hij hulpprediker te Utrecht, in 1829 predikant te Purmerend, drie jaar later te Rotterdam en van 1836 tot 1862 te Amsterdam. Toen moest hij vanwege de slechte gezondheidzijn ambt neerleggen. Hij vertrok naar Utrecht en overleed daar 7 novemberf 1862.

 

Behalve bijdrijgen in tijdschriften en jaarboeken, vertalingen, godgeleerde werken en leeroefeningen. gaf hij uit: Gedichten en verhalen, Amst. 1831, herhaalde malen herdrukt, in 1852 onder de titel Oudoom Jakob's Gedichten- en Beeldenboek. Van 1833-'40 verscheen Pandora, Lektuur voor den beschaafden stand, 9 st. evenals Gedachten en beelden, Amst. 1834; Gesprekken in Sokratischen vorm, Amst. 1835; Het leven en bedrijf van Dr. M. Luther, 2 dln., Amst. 1838-'39; Bloemlezing uit de geschriften van Dr. M. Luther, 2 dln., 1840-'41.

 

Met O.G. Heldring: Waarheid en gevoel in het leven, briefwisseling tusschen Orach, oom Jacob en pachter Gerhard, Amst. 1837; Proeve over den invloed des Christendoms op de poëzy. (Werken der Holl. Mij.), 1843; Het Brood. Volksboekje, door een vriend der armen, Amst. 1847; De Binnenkamer van een kruidenier, Amst. 1852, dikwijls herdrukt; Tafereelen, Gedichten en Beelden. Impressions de voyage, verzameld langs den Rijn en in Zwitserland, Amst. 1854; Open brief aan den Paus te Rome, Amst. 1854; Berijmde Nieuwejaars-kransjes, Amst. 1854; Nieuwjaarscourantje, voor rijk en arm, oud en jong, Amst. 1855; Brief van Oudoom Jacob aan zijne stad- en landgenooten over den watersnood in 1855, Amst. 1855; Oudoom Jacobs blaauw zakboekje, Amst. 1856; Gedachten-mozaiek. Menschen en levensbeschouwingen, Amst. 1858; Asters (gedichten), Amst. 1861; Herfstloover (gedichten), Amst. 1862.

 

 

 

 

 

 

In de achttiende eeuw gaf men ook op allerlei andere manieren uitdrukking aan verdriet en wanhoop na een overlijden. Overlijdensberichten en teksten op grafstenen laten dat zien, maar ook een schilderij zoals dat van Adriaan de Lelie spreekt boekdelen. Hij schilderde Bartholomeus Weddik en zijn gezin bij de kist van hun vrouw en moeder. De jonge weduwnaar leunt met zijn zakdoek tegen de kist, drie kleuters je zou zeggen meisjes, maar wie weet zijn het de jurkjes die ook dit keer misleiden- staan er niet begrijpend bij. Een oude dame houdt een baby in haar armen. Het gedicht onder de kist geeft nog eens extra uiting aan het verdriet.

 

,,Hier rust het sterflijk deel van een der beste vrouwen,

Die door des hemels gunst het daglicht mocht aanschouwen.

Een vrouw ''t dierbaarst geschenk dat God my gaf op aard

Die voor mij alles was ja meer dan ''t leven waard.

O zalige ziel! Het herdenken aan al die vreugden,

toen ik my verlustigden in uwe deugden:

Streelt wel, maar helaas, doorboort ook myn gevoelig hart.

Daar dit myn eenig heil zoo was verkeerde in droeve smart.

''k Zal eeuwig u beminnen, U waarderen,

En in gedagten dagelyks met U verkeeren,

Tot dat de dood een eynd maakt van myn treurig lot,

My d'' oogen sluyt en voert tot U en mynen Godt".

 

In de negentiende eeuw werd dit schilderij in een kast met deuren geplaatst. Van openlijk uiting geven aan verdriet was toen veel minder sprake en kinderen werden meer en meer van het onderwerp "sterven" gescheiden.